donderdag 10 september 2015

Arbeidstrots II

Mijn vorige blog klonk zonder twijfel een tikje donker, misschien negatief. Alsof ik niet altijd geniet van mijn werk. Maar hoe zwaar, heftig of intens mijn werk ook kan zijn, het blijft zonder enige twijfel de geweldigste baan die ik heb gehad. De dingen die ik beleef zijn uniek. Letterlijk geen dag is het zelfde. Ik heb de mogelijkheid mensen te helpen die om wat voor reden dan ook zelf niets meer kunnen. Ik ben trots op mijn werk als portør. En dat is een gevoel dat ik nooit heb gehad bij een werkgever.

Bijna anderhalf jaar geleden schreef ik een blog over de schoorsteenveger die de schoorsteen van Pauline’s huis kwam vegen. En over de beroepstrots die hij met zich mee droeg. Portørs hebben ook beroepstrots. Maar dat komt eigenlijk zelden aan de oppervlakte. Laat staan dat hun werk altijd gezien of gewaardeerd wordt. Ik heb herhaaldelijk van andere mensen die met het ziekenhuiswezen te maken hebben gehoord dat portørs ongeveer de minst gewaardeerde beroepsgroep in het ziekenhuis zijn. We lijken soms wel onzichtbaar. We komen als we nodig zijn, doen ons werk en gaan weer.

Op een kort pauzemoment op een ronde op een intensive care afdeling, werden mijn collega en ik aangesproken door een arts. Of wij portørs waren. Toen wij bevestigend antwoordden, sprak hij zijn verbazing uit dat wij eigenlijk zo volkomen als vanzelfsprekend gezien worden. “Als er bijvoorbeeld een hartstilstand is, dan komen jullie binnen, doen wat je moet doen en gaan jullie weer weg. Terwijl de rest van het team daarna een debriefing heeft. Daar zouden jullie eigenlijk ook bij moeten zijn.” En eigenlijk is dat ook zo. We zeggen vaak als mensen ons vragen “bent u de arts?” dat we ‘maar’ portør zijn. “Ik ben maar portør”. Het is maar een kort zinnetje, maar het doet totaal geen recht aan wat we eigenlijk zijn en wat we doen in het ziekenhuis.

Toen ik vorige maand op cursus was, werd ons ook gevraagd om trefwoorden op te schrijven die wij met ons werk als portør in verband brachten. En die woorden logen er niet om… “Teamplayer, levensredder, probleemoplosser, zorgverlener, brandweerman, transporteur, empatisch, aanspreekpunt”. Om maar eens wat te noemen. En dan is het apart te merken dat er aan de ene kant duidelijk dat zelfbewustzijn aanwezig is, maar dat we ook zelf ons werk eigenlijk marginaliseren met dat “ik ben maar portør”. Het helpt natuurlijk ook niet echt dat het werk als portør feitelijk laaggeschoold en slecht betaald is. Nouja, slecht betaald naar Deense begrippen dan. Ik verdien nu meer dan ik deed in Nederland…

Natuurlijk krijgen we wel waardering voor de dingen die we doen, maar dat is vooral op persoonlijk niveau. Ik heb hier en daar wel op facebook geschreven dat ik bij tijd en wijle lof krijg toegezwaaid over hoe ik mijn werk doe en hoe prettig men het vind om met mij samen te werken. Maar dat is voor collegiaal, een op een contact met zusters of diverse afdelingsmedwerkers. Het gebeurt zelden dat er lof van hogerhand voor ons werk komt. En dat is soms wel jammer. Een beetje bevestiging dat we goed werk doen kan nooit kwaad en brengt een hoop positiviteit met zich mee.

De mooiste waardering van mijn functie als portør kreeg ik terwijl ik met een collega op een traumapatient stond te wachten op een stampvolle traumaruimte op de eerstehulp. Omdat niet duidelijk was of het om een hartstilstand ging of om een zwaar ongeval, waren beide traumateams aanwezig (beide hebben een eigen team). Een minuut voor de patient binnen zou komen, werden de rollen nog even duidelijk verdeeld. Het ‘opperhoofd’ sprak de dertig aanwezigen toe over wat van wie verwacht werd. Op het einde draaide hij zich om, wees naar mijn collega en mij en zei: “Dat zijn de portørs, zij zijn hier de belangrijkste mensen. Zodra de patient binnen komt, springen jullie er boven op om hem hartmassage te geven!” En dat horen zeggen, ten overstaan van een traumaruimte met dertig man personeel, zusters, røntgenmedewerkers, anesthesiologen, artsen… Dat gaf een kick waar ik nog steeds van na geniet. Mijn werk doet er toe. Ik word gewaardeerd. En ik ben er trots op portør te zijn!

dinsdag 1 september 2015

Minder



Mijn  vier weken cursus (waarover een volgende keer meer) zijn voorbij en zo begon vorige week maandag mijn leven in het ziekenhuis weer. Na vier weken dagen van acht tot drie, was het weer even wennen om stipt zeven uur ’s ochtends weer fris paraat te staan. Om nog maar te zwijgen van de vier avondwachten. En de dagwacht overwerk vanwege de drukte. Maar ik had er absoluut zin in. Het voelde in zekere zin als thuiskomen. Dat heb ik nog nooit gehad op werkgebied.

Het ziekenhuis had er vermoedelijk ook zin in om mij weer aan het werk te zetten als portør. Ik heb opvallend veel ‘mindere’ dingen voor mijn kiezen gekregen in een week. Zo ongeveer de eerste patiënt die ik voor mijn kiezen kreeg, lag op een intensieve afdeling. De lakens moesten verschoond. Aangekomen op de kamer bleek ook onmiddellijk waarom. Het rook niet alleen overweldigend naar poep, in de woorden van de verpleegster lag de patiënt ook daadwerkelijk in een “meer van poep”. Ik zal de details verder besparen, maar de klus nam een uur in beslag en de boel droop aan alle kanten op de vloer.
Tijdens mijn avondwachten liep ik met de ‘stop pieper’. Op een avondwacht hebben twee portørs een pieper voor ‘trauma’ (denk aan verkeersongevallen) en twee hebben een pieper voor als er een hartstilstand is. Uiteraard piepte die van mij net terwijl ik midden in een ronde op een intensieve afdeling was. Meteen de boel de boel gelaten en de centrale gebeld. Iemand met een hartstilstand werd met een ambulance naar de eerste hulp gebracht. Veel konden mijn collega en ik niet doen, direct bij binnenkomst werd “Lucas” (de automatische hartmasseur) er op gezet en werd de patiënt een operatiekamer opgereden.

De volgende dag kwam het verzoek van een intensieve afdeling te helpen met het verplaatsen van een overleden patiënt van een intensive care bed naar een gewoon bed. Dat bleek de zelfde die de avond tevoren binnen was gebracht met een hartstilstand. Helaas niet gered dus. De verplaatsing was geen leuke klus, de lakens dropen van oud bloed. En voor de mensen die het niet weten: dat stinkt. Misselijkmakend wee. Het vocht dat uit de neus en mond van de patiënt liep bij het draaien, droeg niet echt bij aan een goed werkgevoel.
De uitsmijter kreeg ik vandaag voor mijn kiezen. Rond een uur af half acht ’s morgens werd ik met een collega naar de eerste hulp gestuurd. Er was zojuist een politieauto aangekomen met iemand achterin die op een brancard gelegd moest worden. Vanwege last van rugpijn en een gebroken voet. Mijn collega en iemand van de eerste hulp staken hun armen onder oksels van de patiënt, ik tilde zijn benen voorzichtig op. Op de brancard gelegd en naar binnen gereden. Waar bleek dat mijn handen onder het bloed zaten. Nouja, afwassen en op naar de volgende klus.
Een uur later ratelde mijn PDA het ‘trauma’riedeltje, een opgave die ik meteen kon boeken omdat ik in de buurt was. De traumapatient was de zelfde als die ik uit de politieauto had geholpen. Terwijl hij gescand werd, keek ik mee op het beeldscherm en ook mijn als leek was wel duidelijk dat beide voeten verbrijzeld waren. Ook werd duidelijk waarom. Van een brug afgesprongen, zes meter hoog. Met de bedoeling er een einde aan te maken. Maar dus niet hoog genoeg.
De patiënt liet alles volkomen passief gebeuren, gaf automatisch antwoord op de vragen van het personeel. Toen mijn collega en ik hem zijn kamer hadden opgereden, sprak de arts nog even met hem. Wat de arts zei, weet ik niet meer. Maar de verzuchting die de patiënt deed, zal ik niet snel vergeten. “Ik had niet meer wakker moeten worden…” Een berustende zucht, bijna een snik. En ik was volkomen sprakeloos.
Welkom terug op de werkvloer…